De weergave van de natuur loopt als een rode draad doorheen het oeuvre van Pieter Bruegel de Oude. Het winterlandschap neemt hierin een belangrijke plaats in. Voorheen waren winterlandschappen slechts sporadisch opgedoken in jaargetijdenboeken, bij Bruegel komen deze niet alleen terug in de reeks van de maanden uit 1565, maar hij plaatst ook traditionele bijbelse taferelen zoals de Volkstelling te Bethlehem en de Aanbidding van de koningen in een Vlaams sneeuwlandschap. Het winterlandschap met schaatsers en vogelknip (fig. 1) is echter het eerste landschap waarin een alledaagse momentopname wordt vastgelegd. De afgebeelde figuren spelen er niet langer een iconografische rol, maar gaan op in de natuur die puur omwille van die natuur geschilderd is. Naar dit werk wordt in de literatuur regelmatig in esthetische thermen verwezen, waarbij het werk als een genrelandschap wordt behandeld . Maar is dit wel terecht? Naast de vormelijke bespreking en analyse groeide een onderzoek naar een allegorische interpretatie. Wat uit dit onderzoek voortkwam, mag in geen geval aan deze bespreking van het werk ontbreken. De grote eenheid van vorm en inhoud die Bruegel in zijn werk bereikte, zet ons bij een formele analyse van het winterlandschap met schaatsers en vogelknip meteen ook op het spoor van een mogelijke allegorische geladenheid. Een proeve van interpretatie is dus onontbeerlijk. Bovendien, als we het winterlandschap met schaatsers en vogelknip in zijn bredere kunsthistorische context plaatsen, zien we dat Bruegels verworvenheden op esthetisch én allegorisch gebied van groot belang zijn. Een nadere bespreking van de invloed van de landschapsschilderkunst van de vroege 16de eeuw op Bruegels landschappelijk werk, én van de draagwijdte van Bruegels invloed op de landschapsschilderkunst van de 17de eeuw is dus ook zeer nauw verbonden met de bespreking van dit kleine paneel zelf.